top of page
Search
Writer's pictureSam Poppe

Science Friction - Een perspectief van een vulkanoloog

Sam Poppe


Deze opinie werd gepubliceerd in het Juli 2022-nummer 3/430 van SKEPP's magazine "Wonder en is gheen wonder" naar aanleiding van mijn deelname aan een panelgesprek na de vertoning van de docu "Science Friction" op het Leuvense documentaire filmfestival DOCVILLE in Maart 2022. Zie www.skepp.be voor meer info over het magazine en de organisatie.


Waarom praten journalisten met wetenschappers? Waarom vinden wetenschappers het nodig om met journalisten te praten? Door wetenschappelijke experts op te voeren, kan een nieuwsitem duiding krijgen onderbouwd door de kennis die wetenschappers verzameld hebben over hun specifieke vakgebied waarin ze zich reeds jaren verdiepen. Een journalist, zelfs een zelfverklaarde wetenschapsjournalist, kan nooit op de hoogte zijn van alle nieuwste publicaties in élk wetenschappelijk onderwerp. Door een adresboekje aan experten op het juiste moment aan te boren, kan de journalist dus op een directe en efficiënte manier toegang krijgen tot hun geaccumuleerde kennis. Het uiteindelijke doel van die journalist is om op die manier de complexe gebeurtenissen in onze wereld te kaderen en de lezer, kijker, luisteraar meer inzicht te geven in wereld en maatschappij. De wetenschapper zelf krijgt er zichtbaarheid voor hun onderzoek voor terug en een kans om de maatschappelijke relevantie van de net vergaarde kennis, soms abstract en ver-van-ons-bed, te kaderen. Het is uiteindelijk “met ons belastinggeld” dat diezelfde wetenschapper van hun passie hun job mocht maken. Samen tegen “fake news” dus. Het publiek is er meteen correct mee geïnformeerd.



Het lijkt allemaal logisch, zichzelf verklarend, die synergie, maar toch loopt het vaak goed fout, die relatie expert – journalist. We horen vaak genoeg van experten die daags na publicatie in de pers klagen over onvolledige of zelfs ronduit foutieve quotes, uit de context gerukte beelden van interviews enz. Vraag maar aan Marc Van Ranst. Dit fenomeen beperkt zich natuurlijk niet alleen tot wetenschappers. Politici zoals pakweg Bart De Wever of Conner Rousseau hebben zeker en vast pittige anekdotes te vertellen, om nog maar te zwijgen over de relatie tussen BV’s en bepaalde bladen, zoals Dag Allemaal.


“We horen vaak genoeg van experten die daags na publicatie in de pers klagen over onvolledige of zelfs ronduit foutieve quotes, uit de context gerukte beelden van interviews enz. Vraag maar aan Marc Van Ranst.”


Wat in ons op zich compacte, nationale media-ecosysteem gebeurt, gebeurt op veel spectaculairdere en meer verontrustende wijze in de gesensationaliseerde, door puur winstbejag gedreven media in het Verenigd Koninkrijk, of in de superlatief, in de Verenigde Staten. Eerder dit jaar werd op het Leuvense documentairefilm festival DOCVILLE de productie “Science Friction” vertoond, van het in Los Angelesgevestigde onafhankelijke productiebedrijf Skeptoid Media (https://sciencefriction.tv/). De documentaire, intussen in verschillende landen beschikbaar op allerhande streamingdiensten, laat wetenschappers aan het woord over negatieve ervaringen met journalisten en media-producties, die variëren van onschuldige misquotes tot complete vernieling van beloftevolle wetenschappelijke carrières. Je moet als bioloog gespecialiseerd in haaien maar opgevoerd worden als ‘Voodoo shark’ believer, of als klimatoloog neergezet worden als een rasecht klimaatscrisisscepticus door meer dan creatief knip-en-plakwerk. Deze bijdrage belicht hoe ikzelf verzeilde in bovenstaande docu en reikt mijn persoonlijke ervaringen als ontpoppende expert-vulkanoloog aan om de tekortkomingen in het wecom (wetenschapscommunicatie) ecosysteem in ons land te belichten.


De medemens correct informeren

In 2012 studeerde ik af als Master in de Geologie aan de Universiteit Gent en begon als jong onderzoeker aan de vakgroep Geografie van de Vrije Universiteit Brussel. Mijn onderzoek focuste zich (anno 2022 nog steeds) op hoe magma en zwaartekracht het oppervlak in vulkanische gebieden vervormt en aardbevingen genereert, en hoe we die vervormingen en seismiciteit het beste kunnen interpreteren om ultiem meer accuratere uitbarstingsvoorspellingen te kunnen maken. Ik legde me toe op mijn onderzoekswerk, veldwerk in Centraal-Afrika, en het presenteren op wetenschappelijke conferenties. Wanneer ergens een vulkaanuitbarsting gebeurde, kon ik me al eens ergeren aan het woordgebruik in de Vlaamse media om de fenomenen te beschrijven (neen, een vulkaan ‘rookt’ niet, maar daarover later meer), of dat de mening gevraagd werd van collega-aardwetenschappers waarvan het vakgebied in feite niks met actief vulkanisme te maken heeft. Een frustratie die gedeeld werd door de enkele vulkanologen die België rijk is.


In 2014 leidde een reeks aardbevingen en grondvervormingen rond de Bárðarbunga-vulkaan onder de Vatnajökull-ijskap in IJsland tot de Holuhraun-uitbarsting, eerst met een klein volume aan lavastromen. Na de uitbarsting uit 2010 van die vulkaan die elk welbespraakt TV-journalist de gordijnen injaagt, maar voor IJslanders en vulkanologen gewoon Eyjafjallajökull heet (spreek uit [ei-ja-fjat-la-jeu-kutl]), was de belangstelling van de Vlaamse pers begrijpelijk. Zal er net zoals in 2010 een aswolk richting continentaal Europa drijven die het luchtverkeer opnieuw lamlegt? Door de samenstelling van de lava en de locatie van de uitbarsting ver van de ijskap, schatten we de kans op explosieve asvorming veel kleiner in dan in 2010. Dus stuurden we een persbericht uit via de persdienst van de VUB, dat opgepikt werd en leidde tot enkele telefoontjes vanuit de geschreven pers en radio. Soms werden quotes gebruikt, soms wilde de journalist even met me checken of hun stukje voor het radionieuws over de samenloop van tektoniek en vulkanisme bij IJsland feitelijk juist ineenzat. Fact-checking vooraleer dat woord écht in zwang raakte. Mijn mobiel nummer en e-mailadres kwam in de adresboekjes van enkele journalisten terecht, en ikzelf had de smaak te pakken om mijn opbouwende kennis en fascinatie voor vulkanen aan te wenden voor het correct informeren van mijn medemens. Ik begon me dan ook meer te verdiepen in de wereld van de wetenschapscommunicatie, las een blog hier en daar. Omdat ik op dat moment de enige vulkanoloog pur sang met het Nederlands als moedertaal actief aan een Vlaamse universiteit was, kwamen journalisten vrij snel bij mij terecht wanneer er opnieuw ergens ter wereld een vulkaan mensen het leven zuur maakte.


Niet alle ervaringen waren even positief en motiverend echter. Zo was er de tijdsdruk. Wanneer een journalist je opbelt, is het hier en nu. Vraag: “Voor wanneer is uw stuk?”. Antwoord: ”Voor deze namiddag, rond 15-16 uur zetten we het liefst online.” Of nog: vraag: “Het is nu 16 uur, voor wanneer heeft u dat interview nodig?” - antwoord: “Het is voor het 19-uur-nieuws vanavond, als we een cameraploeg beschikbaar vinden staan we binnen 20-30 minuten in uw kantoor.” Het vergt wat wennen, je moet ermee leren omgaan, met de ongelooflijk strakke deadlines. Als wetenschapper worden we opgeleid om te denken in publicatie-deadlines van maanden, en projecten van jaren. Het gevolg laat zich raden. Tijd is er niet om twee uur na interview de journalist op te bellen om misschien toch iets aan te passen of weg te laten uit de opname. Op dat moment heeft je trotse oma al lang haar kleinzoon de volle 30 seconden de revue zien passeren in vol primetime nieuws. Of word je bij het lezen van het online artikel niet al te blij van de gebruikte quotes, of de onvolledige achtergrondinformatie die het begrip van de mechanismen achter een uitbarsting kan vervormen.


“Wat overdrijven mag”

En zo belanden we bij de passage waarover ikzelf spreek in Science Friction. Tijdens de zomer van 2016 vonden er ongewoon veel aardbevingen plaats onder de Hekla-vulkaan op IJsland, een ongewoon explosief exemplaar, weten we uit de dikke aspakketten die de vulkaan omringen. Een IJslandse prof had een nogal alarmistisch interview gegeven aan de IJslandse pers (of was het een onvolledige, uit de context gerukte quote?). Een journalist van een Vlaamse krant belde me op en stelde de onder vulkanologen zo vergruisde vraag: “Komaan, je moet me toch kunnen antwoorden, of gissen, voor wanneer is de uitbarsting?”. Terwijl de locatie en kans op een uitbarsting steeds beter te voorspellen valt, blijft het exacte tijdstip steeds moeilijk te voorspellen, laat staan te bepalen, en al helemaal voor een doctoraatsstudent in België die niet betrokken is bij de bewaking en gegevensverzameling op de betreffende vulkaan. Dus antwoordde ik vanuit mijn wetenschappelijk genuanceerde perspectief strategisch: “Dat weten we niet. Dit kan voor morgen zijn, volgende week, volgende maand, volgend jaar.” De krantenkop de volgende dag las: “We kunnen niet uitsluiten dat de uitbarsting niet voor morgen is.


Bij deze. Elke zichzelf respecterende collega-vulkanoloog bereikt natuurlijk meteen het kookpunt en vraagt zich af waarom het toch nodig is paniek te zaaien puur om even in de aandacht te staan. Zo adviseerde een redacteur tijdens de muzikale onderbreking van een radio-interview in de studio me dat het allemaal wat groter, wat spectaculairder mocht, dat vertellen over fascinerende vulkanen en hun gewelddadige uitbarstingen, om de aandacht van de luisteraar vast te houden. “Wat overdrijven mag.”


Dit sensatie-zoekende doel staat haaks op dat van een gedreven wetenschapscommunicator. Nuanceren. Relativeren. Proberen om het aspect van probabiliteit, van kans, in een antwoord te omvatten. Uiteindelijk is een belangrijk doel van wecom om de aardse dingen des levens te duiden, en het belang van voortschrijdend inzicht duidelijk te maken. Want dat is waar wetenschap om draait. Wat we vandaag besluiten kan en mág morgen onderuitgehaald worden door nieuw robuust en empirisch wetenschappelijk bewijs.


“Dit sensatiezoekende doel staat haaks op dat van een gedreven wetenschapscommunicator. Nuanceren. Relativeren. Proberen om het aspect van probabiliteit, van kans, in een antwoord te omvatten.”


Trial-and-error

Deze ervaringen leerden me dat het nodig is na een vraag even te pauzeren, mezelf in de schoenen van de journalist te plaatsen, en mijn antwoord zo te formuleren dat het onmogelijk wordt om me via quotes net het omgekeerde te laten zeggen. Want ja, die niets omziende journalisten met slechte wil zijn er ook, net zoals er wetenschappers zijn die met plezier hun bevindingen buiten proportie opblazen, of moedwillig paniek zaaien, om bij hun volgende projectaanvraag te kunnen zwaaien met de vele vernoemingen in de media. Het komt van beide kanten, zowel goed als kwaad.


Gelukkig gaat het er in ons Vlaamse medialandschap veel gematigder aan toe dan in het VK of nog de VS, waar, zoals Science Friction aantoont, wetenschappers sterke druk ondervinden van journalisten om een rolletje te spelen waarbij de uitkomst van een productie reeds op voorhand vastligt, en de woorden van de wetenschapper desnoods zo verdraaid worden om dat doel te ondersteunen. Er wordt hier met carrières van anders gerespecteerde wetenschappers gespeeld, met vaak onherstelbare schade tot gevolg. Als wetenschapper ben je dus maar best goed voorbereid.


En daar schuilt net het probleem. Jonge wetenschappers worden niet structureel opgeleid om wetenschappelijk verantwoord maar boeiend, beknopt, direct en ongenuanceerd te communiceren met een breed publiek. We moeten het hebben van trial-and-error, en het delen van ervaringen met collega-communicatoren. Want, voor alle duidelijkheid, door alle gekende problemen houden vele collega’s zich maar al te graag afzijdig in het publieke debat, waardoor één van de rollen die de maatschappij van ons verwacht onvervuld blijft. Naast het volgen van wat losse workshops hier en daar, leerde ik het meeste uit het spreken met collega-vulkanologen actief binnen een heel internationale gemeenschap gekend als #volcanotwitter op sociale media. En zo kwam ik in contact met hét internationale voorbeeld in ons vakgebied, Dr. Janine Krippner, die me op haar beurt binnenloodste bij “Science Friction” Toen ze als Nieuw-Zeelandse vulkanologe in de VS enkele Indonesische tweets vertaalde naar het Engels en voorzag van duiding tijdens de uitbarsting van de Agung-vulkaan op Bali in 2017, werd zij van de ene nacht op de andere gekatapulteerd van obscure doctoraatsstudent met enkele honderden twitter-volgers tot een expert met een verified account met meer dan dertigduizend (!) volgers. Ze werd plots gevraagd door internationale media als dé vulkanoloog-expert en legde intussen honderden interviews af over vulkanen en hun impact op mensen.


“Gelukkig gaat het er in ons Vlaamse medialandschap veel gematigder aan toe dan in het VK of de VS, waar, zoals Science Friction aantoont, wetenschappers sterke druk ondervinden van journalisten.”


Structureel vechten tegen misinformatie

Het vaak foutieve gebruik van jargon omtrent vulkaanuitbarstingen doet er dan ook echt toe. Tijdens de uitbarsting van de Agung verving de term “koude lavastroom” al snel de vulkanologische term “lahar”. Lahars zijn echter vaak nog hete mengsels van regenwater en vulkanische as die aan hoge snelheden en debieten van vulkaanflanken stromen, vaak wanneer een uitbarsting samenvalt met het tropische regenseizoen. Het gevolg was dat toeristen een vals gevoel van veiligheid ervoeren en doodleuk valleien indoken en filmpjes online posten van modderige stroompjes rond de vulkaan. Het enige levensreddende advies is hoger gelegen terrein opzoeken omdat die modderstroompjes plots kunnen veranderen in een kolkende brij die alles en iedereen meesleurt, en locals wéten dat. Maar buitenlandse toeristen gaan eerst af op hun eigen nationale pers. Een Belg grijpt dus eerst naar VRT.be, De Standaard Online enz. De informatie daarop is dan maar best kort, éénduidig en correct. Net daarom schreef ik mee aan een artikel dat Dr. Krippner vorige maand indiende bij Frontiers in Earth Science, en dat de meest gangbare foutief gebruikte vulkanologische termen kort duidt. Ons doelpubliek zijn zowel jonge vulkanologen die zich aan wetenschapscommunicatie wagen of er tegen wil en dank in getrokken worden, als journalisten die een betrouwbare bron zoeken.


“In plaats van losse workshops hier en daar, zouden universiteiten beter vaste opleidingsonderdelen en trainingen voorzien voor studenten en wetenschappers, die trainen in heldere wetenschapscommunicatie.”


Om dat doel te bereiken en misinformatie te voorkomen is vlotte en directe samenwerking tussen journalisten en wetenschappers nodig. Maar met de huidige trial-and-error aanpak moet die inspanning steeds opnieuw beginnen. Het kan ook anders. In plaats van losse workshops hier en daar, zouden universiteiten beter vaste opleidingsonderdelen en training voorzien voor studenten en wetenschappers die trainen in heldere wetenschapscommunicatie. Initiatieven zoals The Floor is Yours (https://thefloorisyours.be), de wetenschaps-academie van de vzw Scimingo (https://scimingo.eu), de Vlaamse PhD-cup helpen alvast een groot eind, en praatsessies tussen wetenschappers en journalisten rond maatschappelijk relevante thema’s helpen echt dat wederzijds begrip verder op te bouwen. Want ook wetenschappers moeten het uitgangspunt van de wetenschapsjournalist beter leren begrijpen en die kloof helpen overbruggen. We hebben ook meer structureel wetenschappelijk onderzoek nodig om te begrijpen of onze huidige aanpak echt de impact sorteert die de wetenschapsjournalistiek voor ogen heeft.


Science Friction laat enkel – vaak misnoegde – wetenschappers aan het woord om de kortsluiting broodnodig aan te kaarten. Ik wacht op deel 2, waarin we de journalist aan het woord horen, of beter nog, beide perspectieven. Intussen blijft mijn telefoon en inbox openstaan voor elke zichzelf respecterende journalist, om samen de wonderen van onze fascinerende wereld open te vouwen voor al wie wil luisteren, lezen en kijken.

8 views0 comments

Recent Posts

See All

Comments


bottom of page